Het is stil in de huiskamer. Vier mensen zitten in het gedeelte waar ik muziek ga maken. Iets verder weg geeft een verzorgende een boterham aan Annie, voorheen balletdanseres.
Ik zing het lied van Claudia de Breij ‘Mag ik dan bij jou?’. Meteen hoor ik een snik.

Het is stil in de huiskamer. Vier mensen zitten in het gedeelte waar ik muziek ga maken. Iets verder weg geeft een verzorgende een boterham aan Annie, voorheen balletdanseres.
Ik zing het lied van Claudia de Breij ‘Mag ik dan bij jou?’. Meteen hoor ik een snik. Ik kijk in de richting waar het vandaan komt en zie Annie schokschouderen. De verzorgende ziet het ook en omarmt de voorovergebogen gestalte in de rolstoel. Houdt haar even liefdevol vast.
Terwijl ik doorspeel, hoor ik weer een snik. Ik kijk naar Annie. Maar deze keer is de snik niet van haar. Ze heeft haar balletbewegingen herpakt en kauwt op een stukje brood. Dan zie ik vanuit mijn ooghoeken de verzorgende. De tranen biggelen over haar wangen. Zonder geluid nu. Ze voert Annie en veegt haar eigen tranen weg. In één beweging vermengt het zich, het voeren en het vegen.
Naarmate het lied vordert zie ik haar een paar keer diep zuchten. Het voeren gaat door, het vegen houdt op. Als de laatste toon wegsterft, loop ik naar haar toe. Ze kijkt me met betraande ogen aan en stort zich dan in m’n geopende armen. Ik houd haar vast, koester haar. Ze snikt weer en hikkend zegt ze: “Ik heb een moeilijke tijd achter de rug”.
Het snikken wordt rustiger en als het helemaal verstild is, laat ik haar los. De tranenvloed is gestopt. Zo natuurlijk als de wisseling van de getijden. De emoties zijn weggeëbd. We kijken elkaar nog even in de ogen. Als vanzelf pakt ze haar zorg voor de mensen weer op. Vol toewijding voert ze Annie het laatste stukje brood.
Muziek maakt los. Ook wat niet losgemaakt wil worden. Tot het tij weer keert. Als vanzelf. In een natuurlijke beweging.